Vissen
Jarenlang was ik deejay en draaide ik in binnen- en buitenland de pannen van het dak. Mijn ega vond dat helemaal niet erg. Dat was best logisch, want wie heeft er nu een man die uitgaat en ook nog eens geld meebrengt? Dat bedoel ik maar. Wanneer ik dan weer eens naar huis reed na een nacht feessie bouwen kwam ik altijd wel een stel vissers tegen: mannen die kleumend aan de waterkant met dikke jassen aan naar een hengel zaten te gluren. Ik snapte er niets van en dat doe ik nog steeds niet.
Zeevissen
Mijn vader was een redelijk verwoed visser. Vooral zeevissen vond ie geweldig. Dus nam hij mij en ook mijn broertje vaak mee op zo’n vistocht. We reden dan vanaf onze camping in Rockanje naar Stellendam en sprongen met nog een stapel andere treurige vissers op zo’n kotter om vervolgens het ruime sop te kiezen op zoek naar vissies. Er werd een bak pieren gekocht als aas en die mocht je dan je dan op je nuchtere maag aan haken rijgen.
Geloof me: dat is onvoorstelbaar goor.
Iets smerigers ben ik daarna nooit meer tegengekomen. Eer je zo’n kreng aan je haak had zaten heel je handen onder de smerige pierenschijt en pierenpus. Die pieren hebben helemaal geen zin om aan de haak geslagen te worden en schijten gewoon 7 kleuren zand wat dan als een soort smurrie over je vingers loopt. Je snapt: een trauma voor het leven was geboren. Gatverdamme wat was dat jakkes. Ondertussen zat je met diezelfde handen een kleffe boterham naar binnen te werken, zat je te kleumen in de wind en werd je draaierig van die wiebelende schijtboot. Alles op dat kouwe stalen kreng stonk naar zout, zilt en vis en dus kon je eten wat je wilde. Het maakte niet uit, want alles smaakte en rook naar pierenschijt.
Na een uurtje varen en vele kotsende vissers verder konden we aan de gang. Het anker werd uit gepleurd en het ‘genieten’ kon beginnen. Uit de kombuis kwam een walm van beschuitstuiters en aangebrande gebakken eieren (uiteraard met pierensmaak). De hengels werden uitgegooid en toen gingen we wachten. Huh wachten? Ja wachten. Want vissen is niks meer dan heel veel wachten. Je verveelt je de pleuris. Je gluurt naar het topje van je hengel en als die dan raar doet dan geef je er een ruk aan. Dus wacht je daarop. Dus wij wachten, ondertussen genietend van een broodje jam met pierensmaak terwijl er ook nog een walm van verse kots en de jus van gehaktballen over het dek walmde.
Man, wat vond ik het vreselijk. Het duurde en duurde maar. Af en toe haalde je je hengel maar binnen om iets te doen te hebben. Dan bleek je aas opgevroten te zijn door krabben, had je 3 kroppen zeesla aan je hakies en kon je vervolgens de volgende 3 smerige pieren gaan verzuipen. Het was verschrikkelijk. Mijn vader ving dan wel wat. Dan had er een schol de haak te ver ingeslikt en werd deze er uitgerost. Dan lag dat beest op het dek met half zijn ingewanden uit zijn strot te spartelen. Pa maakte er gelijk werk van om dan maar meteen zijn hele kop er af te snijden. Overal schollenbloed en ingewanden. Wat een leed, wat een smerigheid en wat snapte ik ontzettend niet wat hier nou leuk aan was.
En er was uiteraard geen ontsnappen aan want je kon niet van kutboot af. De hele dag zat je tussen de schijtende pieren, vislucht en kotsende kerels te hopen op het moment dat de haven in zicht kwam. O wat was dat een opluchting. Alleen had mijn vader zijn vangst in een vuilniszak geplempt en dus rook onze Toyota 1000 ook nog naar de dooie rottende vis. En mijn broer wisten dan ook wat we die avond zouden eten: die schol die zijn darmen uitkotste, vergezeld van die ene glibberige paling en een vieze makreel.
Niks voor mij
Nee dat vissen was dus niks voor mij, ook niet ’s morgens langs een kanaal en ook niet ’s nachts in een krap groen tentje (die had ik mijn diensttijd al vervloekt en verbannen uit mijn leven). Het blijft dan ook verwonderlijk dat ik wel mijn steentje bijdraag aan de lokale visklup hier in Waddinxveen. Ik hou al sinds jaar en dag de website van de vissers bij. Dat doe ik met veel plezier, al snap ik van die hobby niets. Ik krijg dan ook regelmatig foto’s en ander spul toegestuurd wat ik dan op de website zet. Heel veel blije mannen die trots naar hun vangst kijken en mooie verhalen van allerlei visavonturen en ik mag het allemaal graag zien. Leuk zoveel passie en blijdschap. Maar het is niks voor mij.
Ik ben nog een aantal keren met mijn vader en ook mijn broer meegegaan op een zeevisdag. We gingen dan met een hele klup en meestal was dat dan wel beregezellig. Maar ik bleef het niks vinden: te niks, te lang wachten, te veel smerige pieren en te veel glibberende vissen. Ik had het koud, nat en nog vaker was ik de lul omdat ik het spul naar huis reed vanaf Den Oever. De hele auto lag te snurken en ik probeerde me wakker te houden en de zeevissers weer veilig thuis te krijgen. Man, wat was ik er klaar mee.
“Mars, we gaan weer zeevissen. Jij gaat toch ook weer mee?”
Ze dachten uiteraard, das handig voor de terugreis.
Ik zei ‘Nee”.
En gelukkig blijft het nee. Een rolstoel op een wiebelende glibberige boot is niks.
Soms is een handicap een zegen.